donderdag 18 december 2008

Kantoormachines !

Deel 4: Kantoormachines !
Na het faillissement van de Uitgeverij de Feniks kende ik mijn eerste (en enige) periode van werkloosheid. Dat was in die tijd een echt avontuur: je moest je ergens gaan inschrijven en dan moest je hoogstpersoonlijk iedere dag (iedere dag!) een stempel gaan halen op het gemeentehuis.

Daar stond ik dan, met mijn nette pak en das, tussen een zwerm duidelijke werklozen, om een stempeltje te halen. Ik heb er maar één gehaald, dat wou ik niet meer meemaken.
Ondertussen was ik ook nog getrouwd en verhuisd, maar dat is voor een biografie, niet voor mijn cv.

Gelukkig kwam na een week mijn moeder weeral aandraven met een uitgeknipte krantenadvertentie. Deze keer was de advertentie een tikkeltje groter, maar wel nog klein genoeg om er over te kijken. Wat ik dus had gedaan. Het ging om een firma uit de gemeente, die verkopers zocht voor schrijfmachines. Waarschijnljk moet ik aan de leden van de huidige generatie uitleggen wat schrijfmachines zijn?

Welnu, dat waren machines die er uitzagen als een laptop, maar in plaats van een scherm hadden ze een spleet met een rol waar je papier kon instoppen. Als je dan op de toetsen sloeg (niet duwde, sloeg), dan kwamen die letters op het papier terecht via een inktlint. Je mocht geen fouten tikken, want er was geen correctietoets.

Het bedrijf waar ik na mijn telefonische sollicitatie terechtkwam, was Olympia Büromaschinen GmbH, in een nagelnieuw modern gebouw langs de snelweg naar de kust (toen E5 genoemd, nu E40), in Groot-Bijgaarden. Ik kwam terecht in een nieuwe afdeling, die was opgericht door de aankoop van een kleiner bedrijf, Eichner Typer genoemd. Daardoor zat ik zonder het te weten in de aanloop naar de huidige IT-wereld.

Eichner Typers waren schrijfmachines die ingebouwd zaten in een lelijk log meubel, en die gekoppeld waren aan een ponsbandponser en dito lezer. Als de huidige generatie niet weet waarover het gaat, moeten ze die woorden maar googlen of wikipedia-en. Als je dus met die schrijfmachine een tekst tikte, werd die tegelijkertijd op de ponsband geponsd waardoor je die later volautomatisch zoveel keren kon laten aftikken als je wou. De voorloper van de tekstverwerker, quoi.

En dat mocht ik verkopen. De prijs van die machines bedroeg ongeveer de prijs van een zescilinder luxe-auto met automatische versnellingsbak in die tijd.

Tot mijn grote vreugde kreeg ik een hele grote sector toegewezen: Oost- en West-Vlaanderen en Limburg. Ik had toen pas een mooi autootje gekocht, een coupé Toyota Corolla Sprinter, waarmee ik op één jaar tijd honderdduizend kilometer bij elkaar reed.

De verkoop ging wondergoed, zodat ik in mezelf een nieuw talent ontdekte, nl. dat van verkoper.
Dankzij mijn drie collega's en vooral dankzij S., ontdekte ik de wondere wereld van commissies, bonussen, verkopen, prospecteren, goed overkomen, overtuigen. Algauw had ik mij de gewenste attitudes eigen gemaakt. Een dag in de week brieven schrijven dat mijn vingers er blauw van zagen, een dag telefoneren dat mijn oor er blauw van zag... O ja, dat telefoneren, dat ging zo: aangezien al mijn telefoontjes naar de provincie waren, en zoiets in die tijd veel duurder was dan in de eigen zone, moest ik ieder telefoontje aanvragen aan de telefoniste. Ik moest haar dan het nummer en het doel van mijn gesprek doorgeven. Ik deed zo'n zestig telefoontjes per dag. Wegens mijn grote sector was ik de enige met een eigen telefoon op mijn desk.

Dan reed ik ter plaatse (heel weinig snelwegen in die tijd, geen gps), dat was pret. Ik dweilde gans Vlaanderen af tot in de kleinste stadjes om mijn wondermachines te verkopen aan notarissen en gerechtsdeurwaarders. Soms gebeurde het dat ik 's morgens in Ieper zat, 's middags in Hasselt en 's avonds in Lendelede, om dan terug te keren naar Groot-Bijgaarden. Gelukkig was ik een fan van autorijden en waren er toen geen snelheidsbeperkingen.

Eén keer per week gingen we met de collega's lunchen in een bistrot in de passage van het Gemeentekrediet, dat nu Dexia heet. De passage heet nog altijd Passage 44, denk ik. Daar at ik altijd een kotelet Cross & Blackwell met frietjes, heel lekker. Eén keer heb ik zo'n kotelet over mijn nette pak en das en hemd en schoenen gekregen en sindsdien weet ik dat pickles heel lelijk vlekken maken.

Mijn collega S., die veel slimmer was dan ik, had het zo gearrangeerd dat die bewuste bistrot zowat het vrijdagse referentiepunt werd van iedereen die rond Brussel werkte in de verkoop van die rare machines. Ook onze grootste concurrent kwam daar, de mannen van Friden Singer. Allemaal reuzenfirma's die nu dood zijn. Maar wat ik eigenlijk wou zeggen, daar werd behoorlijk wat onder elkaar gesjacherd, ik heb daar dus veel geleerd.

Drie drukke jaren heb ik met veel goesting bij Olympia gewerkt, interessante, toekomstgerichte producten, jonge, ambitieuze en gedreven chefs en directies, veel opleidingen en uitstappen naar Duitsland, ook jaarlijks naar de Hannover Messe en daar gebeurde het.

Terwijl ik druk bezig was met het overhalen van notarissen, werden mijn Eichner Typers ook nog voor andere dingen gebruikt. Dat merkte ik toen één van de collega's wegging en ik zijn sector mocht overnemen: Brussel. Alle notarissen waren daar al voorzien van dergelijk gerief, maar de banken maakten gretig gebruik van onze automatische schrijfmachines om hun input voor hun ordinatoren (nu heet dat: computers) voor te bereiden.

Die konden nl. ook ponsbanden lezen. Later koppelden wij ook nog ponskaarten aan onze Eichners. En voor ik het wist, zat ik te onderhandelen met EDP-managers (electronic data processing). Die mensen beschikten over reusachtig budgetten, die ze gul besteedden aan hardware van IBM en aan ons, zodat ik op een, twee, drie een topverkoper was. En dus in het vizier kwam van headhunters.

Op zo'n Messe werd ik door zo'n hunter aangesproken. Wat die man mij beloofde, was te mooi om waar te zijn. Dus overlegde ik met S., die zeer geïnteresseerd was, en die met mij samen een afspraak maakte. Je ziet, S. was veel slimmer dan ik. Toch werd alleen ikzelf aangeworven, omdat S. Franstalig was en dus geen Duits en geen Nederlands kende.

Voilà, vanaf nu was ik een dus een computerverkoper! In 1973!

vrijdag 5 december 2008

Deel 3: De three-piece suit periode

Eigenlijk was het mijn moeder die mij uit mijn kaasboer-lijden verloste. Op een middag stopte ze mij een klein stukje krant in de handen, met daarop een werkaanbieding voor redactie-medewerker. Wow! Redacteur! Was ik daarvoor niet geboren? Was ik niet altijd de eerste voor opstel op college? Was ik niet de uitgever en hoofdredacteur + drukker van "Tram 7", het beroemde soldatenblad uit Groot-Bijgaarden? Dus ik op weg naar de Uitgeverij De Feniks op de Brugmannlaan in Brussel. Ik belde aan bij een groot herenhuis uit de jaren 1900. De bel was ook uit die tijd en klonk statig. De deur werd opengezwaaid door een jonge vrouw met ongelooflijke borsten (ik was toen nog niet veel gewend). Langs een brede, betegelde gang kwam ik terecht in de middenste van een reeks drie grote, in elkaar doorlopende kamers, zoals ze dat vroeger bouwden. In de achterste kamer stonden vier bureautafels tegen elkaar geschoven (merk Desoer, Liège!), waaraan in een indrukwekkende stilte vier mannen over grote stapels papier zaten gebogen. In de middelste kamer waren twee bureau's, één ervan was van M-L (die met de boezem), aan de andere zat een nogal schutterig meisje met blauwe ogen. Ze was wel mooi, maar wist dat zelf nog niet. En in de voorste kamer, het salon dus, zat de baas. Deze kamer was indrukwekkend, met hoog marmeren schouwgedoe, mooi groot donker houten bureau met leren stoelen er omheen, smaakvolle hout-en-glas boekenkast, enfin ik heb daar niet zo naar de meubels gekeken, maar naar de baas. Dat was een brede man van tussen de 40 en 50, met veel, golvend grijs haar, priemende, olijke zwarte ogen en een tenorstem met ervaring. Het viel helemaal niet op dat hij anderhalve kop kleiner was dan ik. Wat er precies allemaal besproken werd ben ik vergeten, alleen werd er de nadruk op gelegd dat ik, als 'arbeider', de guts had om voor zo'n functie te solliciteren. Na een paar testjes in drie talen werd ik aan het personeelsbestand toegevoegd voor een salaris van 10.000 frank per maand (250€). Ik was content, mijn moeder fier en mijn vader opgelucht en ik kocht mijn eerste auto, een Simca Aronde met vier versnellingen en 80.000 km op de teller, voor 3.500 frank. Het werk was zeer interessant. De uitgeverij produceerde een biografisch naslagwerk van levende Europese prominenten. Ze stuurden eerst een vragenlijst naar mensen die prominent waren en op basis daarvan werd een korte biografische notitie gemaakt, in het Frans. De vragenlijsten kwamen terug in alle mogelijke talen, zelfs Fins, Turks en Hongaars. Die werden door vertalers naar het Frans gezet en wij, redacteurs, moesten dat nalezen en corrigeren. Ik heb daar ongelooflijk goed Frans geleerd, het reilen en zeilen van uitgeverijen en drukkerijen, direct marketing avant la lettre, management, omgang met grote ego's en met vrouwen. Het was een slim idee van de baas om deze Who's Who in Europe te maken. Het boek was peperduur (3.000 frank, jaren 60), de prominenten werden er gratis in opgenomen en kregen de kans om het vooraf te bestellen en te betalen. Meer dan tien procent van de 35000 prominenten gingen daarop in, zodat het boek al winst maakte nog voor het gedrukt werd. Door het grote succes werd het huis algauw te klein en werd er verhuisd naar de Avenue du Roi in Vorst. Dat was ook een oud herenhuis, maar veel groter. Op die paar jaar tijd had ik mijn derde auto en was ook getrouwd, maar dat hoort niet in het cv thuis. Mijn salaris was verdubbeld. Een van de redacteuren die daar al werkte voor ik er was, maar die intussen zijn legerdienst was gaan doen, kwam terug en was van plan hoofdredacteur te worden. Helaas voor hem, was ik beter... Hij werd wel hoofdredacteur, maar ik werd 'directeur redactie'. Dat kon hij moeilijk verkroppen en ging weg. Zo was ik na korte tijd hoofdredacteur-directeur redactie. Ik zwaaide de scepter over een viertal meisjes die de 35000 prominenten geklasseerd moesten houden (geen computers in die tijd) en over vijf redacteurs. Eén ervan, die er van uit ging dat hij beter was dan ik (hij was Franstalig, ouder én beter, maar traaaaag), heb ik moeten ontslaan omdat hij met koffie naar mij gooide en dat was mijn eerste kennismaking met de andere kant van het manager zijn. Dankzij de introductie van een extra marketing-idee van mijzelf, zwol de verkoop zodanig aan dat de baas een beetje naast zijn schoenen ging lopen. Hij startte een tweede boek op, dat Nobilis zou heten en stambomen van hedendaagse adellijke families zou publiceren. Helaas hebben die adellijke families wel grote namen, maar niet zo'n grote budgetten als prominenten in de Who's Who. En daardoor kwamen er gevaarlijke gaten in het budget, die uiteindelijk tot het faillissement van de uitgeverij hebben geleid. Mijn laatste les was daar ook: let op de cijfertjes. En toen de deurwaarder de inventaris kwam opnemen, begon ik opnieuw in de kranten te kijken.

dinsdag 25 november 2008

Deel 2: Een stap vooruit

Na mijn legerdienst ben ik toch zo slim geweest om veertien dagen vakantie te nemen om eens goed te bekomen. Het boekhoudkantoor waar ik werkte wou mij graag terughebben, maar dat zag ik niet zitten. Ook niet toen ze het loon wilden verdubbelen.

Via een kennis van mijn vader kwam ik in Antwerpen terecht, in de Boerentoren. Ik werkte daar voor twee firma's, de namen zijn of waren Somapi en Sobepic.

Somapi deed iets in de invoer van grondstoffen voor verven, latex denk ik, en Sobepic kocht en verkocht natuurrubber terwijl die nog op schepen over de wereldzeeën rondvaarde. Klinkt spannend, maar als boekhouder merkte ik daar niet veel van.

Deze job was wél een stap vooruit in de wereld. Ten eerste werd ik nu goed betaald. Ten tweede had ik nog jonge collega's, zo'n tiental, en ten derde had ik een reusachtig bureau voor mij alleen, stijl jaren 1930. Mijn directe chef heette Georges Best en van hem heb ik geleerd dat je naar de kapper moet gaan tijdens de kantooruren omdat je haar ook tijdens die kantooruren groeit. Mijn vlotheid in het Engels stamt ook uit die periode, want mijn baas was een volbloed Brit.

Helaas ontdekte ik na een paar maand dat ze op de school gelijk hadden toen ze me maar 50% van de punten gaven op het vak boekhouden. Ik raakte namelijk volslagen in de war door al die cijfers. Dit was ook nog voor het computertijdperk begon, en deze firma's gebruikten de doorschrijfboekhouding. Dat is een systeem met aluminium klemborden waarop grootboek, journalen en rekeningen op een bepaalde plaats worden vastgeklemd zodat je iedere post maar één keer moet schrijven en door middel van carbonpapier op de juiste plaats komt in alle boeken.

Toen ik merkte dat zij dat ook zouden merken, ben ik moedig rechtgestaan en gezegd dat dit niet mijn ding was en heb mijn ontslag gegeven. Dat was zo'n klein jaar na mijn indienst treding. Het ontslag ging gepaard met een reusachtig bureaufeest met veel drank en iedereen zo zat als een Schot, vooral de Brit. Na veel drank en verrassend veel en diepgaand gekus van de vrouwelijke collega's stapte ik op, op zoek naar iets dat beter bij mij paste. Deze keer liet ik mijn vader niet zoeken, ik zocht zelf, en hoe!

In de krant stond een grote advertentie van de NV Jacky en daarin zochten ze verkopers voor hun producten. Het enige wat ik in die advertentie goed las, was dat de verkopers een auto van de firma kregen. Ik solliciteerde dus en werd aangenomen. Dit werd een hele ervaring. Hier leerde ik dat je een advertentie altijd goed moet lezen, van helemaal vanboven tot helemaal vanonder.

De job heb ik goed gedaan, negen maanden lang. Alleen het opstaan om drie uur 's nachts, het laden van de "auto" (een VW van, zo'n echte hippie van maar toen nog niet hippie) en het sleuren met kilo's platte kaas werd mij wat te veel. Ook de geur die uit mijn haar en uit mijn kleren kwam, was niet bevorderlijk voor mijn sociaal leven. Ik begon dus weer de kranten uit te pluizen voor een andere job. Die vond ik algauw, dank zij mijn vlotte kennis van vier talen.

zaterdag 22 november 2008

Deel 1: Het Begin

CV VAN DAMPOORT

Ik ben tamelijk jong beginnen werken. Waarschijnlijk waren mijn ouders het beu om me thuis te zien, of ze hadden het geld nodig. In ieder geval, op 1 juli 1963 begon ik als hulpboekhouder in het tamelijk befaamde Bureau d'Expertise comptable et fiscale Charles Gielen. Dat was op de avenue de la Toison d'Or in Brussel.

Ik herinner me dat ik de eerste avond toen ik thuiskwam, in huilen uitbarstte omdat ik dacht dat ik de rest van mijn leven op die manier zou moeten doorbrengen.

Het bureau bevond zich op de derde of de vijfde verdieping en bestond eigenlijk uit een zeer groot en luxueus appartement met vier slaapkamers, een reusachtige living met terras en uitzicht op een mooie tuin, keuken, en het bureau zélf aan de kant van de Toison d'Or.
Het bureau bestond uit een klein halletje, een kantoor voor de twee bedienden (ik was daar één van) en een groot kantoor met zitkamer voor de baas, Charles Gielen.

Er bestonden toen nog geen computers en boekhoudmachines waren nog te nieuw voor dit kantoor. Dat betekent dat de boekhouding echt met de pen in boeken werd geschreven, grote, zware boeken. Er waren ook drie rekenmachines, één met zwengel waarbij je na ieder getal de zwengel omlaag moest trekken, één met honderd toetsen en één elektrisch. Dat laatste kwam er pas na maandenlang gezaag van mijn kant.

Charles had direct door dat ik supersnel kon typen en dus was ik algauw zijn persoonlijke assistent om rapporten voor zijn klanten te tikken, meestal in viervoud, met van dan vettig blauw carbonpapier tussen.

Toen ik het boekhouden kotsbeu was en Charles ook had gesnapt dat ik eigenlijk cijferblind was, begon een nieuwe stap in mijn carrière.

Begin mei 1962 mocht ik me melden als soldaat milicien bij het Belgisch Leger. Omdat ik zo slim was, mocht ik een opleiding tot onderofficier beginnen bij de Veldartillerieschool in Brasschaat. In de artillerie moet je namelijk goed zijn in meetkunde en driehoeksmeetkunde...

Het was een stralende dag toen ik in het station van Groot-Bijgaarden samen met een groepje andere jongelingen op de trein stapte die mij naar Brasschaat zou brengen. De hit die toen op de radio klonk was "Coeur Blessé" van die Engelse zangeres die in het Frans zong, Petula Clark dus. Groot was mijn verbazing tot bleek dat het leger over eigen treinen beschikte die mij van Antwerpen Centraal tot in de kazerne zelf brachten.

Er was daar in het begin veel geroep en getier en ik weet alleen nog dat ik drie broeken kreeg waar ik kon in wonen en dat mijn schoenen te klein waren. De broeken heb ik door mijn moeder laten aanpassen en de schoenen heb ik met een maat geruild.

Eigenlijk was die ganse opleiding een groot feest, want het was alle dagen stralend weer (van mei tot november!) en wij mochten alle dagen buiten soldaatje spelen met echte geweren, mitrailleurs, kanonnen, tanks, grote vrachtwagens, jeeps en echte vijanden (die van het andere bataljon). Sommigen mochten zelfs met vliegtuigjes spelen en parachute springen.

Het eten was er lekker en veel, de bedden te klein en onze status bij de Brasschaatse meisjes zeer hoog. We reden met onze SP's (self-propelled gun) die wel 30 ton zwaar waren, aan 60 per uur door het dorp en als we dan eens ter plaatse draaiden, spoten de kasseistenen meters ver. Dat vonden die meisjes tof (dachten wij toch...).

Tegen het einde van de opleiding liepen er echter twee dingen mis: het eindexamen en de attitude van de harde kern, waartoe ikzelf behoorde natuurlijk.

Het examen bestond uit een volledig ontplooide eenheid van 7 kanonnen met bemanning en daarachter een tros officieren met meetlatten en radio's. Ook vliegtuigen van het Lichte Vliegwezen deden mee, want we schoten met echte oorlogsmunitie.

Het toeval wilde dat ik commandant was van het "inschietstuk", dat is het kanon dat in het midden staat en als eerste vuurt. Als het schot raak was, moesten de andere kanonnen dezelfde instellingen gebruiken zodat ze allemaal raak schoten.

Door misverstanden tussen de hoogte- en zijdelingse richter, en tussen de controle-officier op mijn stuk, en tussen mezelf en de afvuurder, kwamen mijn bommen terecht waar ze niet moesten. Naar het schijnt lagen de mensen op de Bredabaan in de grachten verscholen. Ze dachten dat de oorlog was uitgebroken.

Enfin, daar kreeg ik een buis.

Om dat te vieren zijn we dan 's nachts op stap gegaan in de Brasschaatse cafés. Natuurlijk werden we gesnapt toen we thuiskwamen ruim na de toegestane 22 uur.

Dus kreeg ik mijn diploma en mijn graad niet. Terwijl alle vrienden dan naar hun echte eenheid in Duitsland vertrokken, kreeg ik een huis voor mij alleen op de kazerne. Dat was wel een van de eenzaamste wintermaanden die ik heb meegemaakt. Wel veel boeken gelezen. En plots kreeg ik opdracht om mijn boeltje te pakken en te verhuizen naar een kazerne in Kassel. Dat was in West-Duitsland (tegenwoordig Duitsland). De opdracht kwam 's morgens en de trein vertrok in de late namiddag in Brussel en al mijn ondergoed moest dringend gewassen worden. Er waren toen geen smartphones. Dus vroeg ik een telefoongesprek aan met mijn moeder, pakte mijn kitbag vol en maakte dat ik op weg was naar Groot-Bijgaarden. Mijn vader echter, vond dat geen goede organisatie, sprong in zijn Simca Aronde en reed naar Brasschaat. Zo kwam het dat ik mijn ouders niet zag en voor twee maand vertrok naar Kassel. Dat is een stad die toen dicht bij de "vijandelijke" grens was gelegen. De DVT (dagelijkse verlofgangerstrein) deed er héél lang over om daar te geraken. Dodelijk vermoeid stapte ik in een militaire bus en reed naar de kazerne. Pas toen iedereen een bed kreeg toegewezen en ik niet, stelde ik vast dat ik in de verkeerde kazerne was terechtgekomen. Met een verbluffende vriendelijkheid werd mij toch een bed voor één nacht toegewezen en 's anderendaags voerde een Jeep mij naar de goede kazerne. Ik was nu plots geen artillerist meer, maar een Jager te Paard. Mijn blauwe muts werd vervangen door een zwarte. Gelukkig moest ik hier geen soldaatje spelen, want zo'n infanterie eenheid is iets minder comfortabel dan een artillerie eenheid. Met mijn snelle vingers maakte ik hier carrière als dactylo bij de staf en algauw was ik de lieveling van mijn collega's (die moesten nu ganse dagen niks doen, ik tikte alles) en ook van mijn chefs omdat ik zo'n proper werk afleverde. Nog over mijn collega-dactylo's: sommigen hadden nog nooit een schrijfmachine van dicht gezien. In mijn CV mag enige gevechtservaring ook vermeld worden. Op een winterse nacht weerklonk rood alarm. Dat is heel erg. Wij kleedden ons snel en warm aan (de sneeuw lag een meter dik), holden naar onze voertuigen (voor de meesten waren dat tanks, vrachtwagens of jeeps, voor mij was het een Opel Commodore 6 cylinder - ik was dactylo van de baas). Ergens in een Kassels bos sloegen we kamp op, zetten onze tentjes recht en probeerden een dutje te doen. Het vroor -20 graden. Er werd geschoten en met granaten gegooid, en ieder incident moest ik met mijn schrijfmachine verslaan. Tot ze vastvroor. Ik weet niet meer wie er gewonnen heeft, maar het was gedenkwaardig.