dinsdag 25 november 2008

Deel 2: Een stap vooruit

Na mijn legerdienst ben ik toch zo slim geweest om veertien dagen vakantie te nemen om eens goed te bekomen. Het boekhoudkantoor waar ik werkte wou mij graag terughebben, maar dat zag ik niet zitten. Ook niet toen ze het loon wilden verdubbelen.

Via een kennis van mijn vader kwam ik in Antwerpen terecht, in de Boerentoren. Ik werkte daar voor twee firma's, de namen zijn of waren Somapi en Sobepic.

Somapi deed iets in de invoer van grondstoffen voor verven, latex denk ik, en Sobepic kocht en verkocht natuurrubber terwijl die nog op schepen over de wereldzeeën rondvaarde. Klinkt spannend, maar als boekhouder merkte ik daar niet veel van.

Deze job was wél een stap vooruit in de wereld. Ten eerste werd ik nu goed betaald. Ten tweede had ik nog jonge collega's, zo'n tiental, en ten derde had ik een reusachtig bureau voor mij alleen, stijl jaren 1930. Mijn directe chef heette Georges Best en van hem heb ik geleerd dat je naar de kapper moet gaan tijdens de kantooruren omdat je haar ook tijdens die kantooruren groeit. Mijn vlotheid in het Engels stamt ook uit die periode, want mijn baas was een volbloed Brit.

Helaas ontdekte ik na een paar maand dat ze op de school gelijk hadden toen ze me maar 50% van de punten gaven op het vak boekhouden. Ik raakte namelijk volslagen in de war door al die cijfers. Dit was ook nog voor het computertijdperk begon, en deze firma's gebruikten de doorschrijfboekhouding. Dat is een systeem met aluminium klemborden waarop grootboek, journalen en rekeningen op een bepaalde plaats worden vastgeklemd zodat je iedere post maar één keer moet schrijven en door middel van carbonpapier op de juiste plaats komt in alle boeken.

Toen ik merkte dat zij dat ook zouden merken, ben ik moedig rechtgestaan en gezegd dat dit niet mijn ding was en heb mijn ontslag gegeven. Dat was zo'n klein jaar na mijn indienst treding. Het ontslag ging gepaard met een reusachtig bureaufeest met veel drank en iedereen zo zat als een Schot, vooral de Brit. Na veel drank en verrassend veel en diepgaand gekus van de vrouwelijke collega's stapte ik op, op zoek naar iets dat beter bij mij paste. Deze keer liet ik mijn vader niet zoeken, ik zocht zelf, en hoe!

In de krant stond een grote advertentie van de NV Jacky en daarin zochten ze verkopers voor hun producten. Het enige wat ik in die advertentie goed las, was dat de verkopers een auto van de firma kregen. Ik solliciteerde dus en werd aangenomen. Dit werd een hele ervaring. Hier leerde ik dat je een advertentie altijd goed moet lezen, van helemaal vanboven tot helemaal vanonder.

De job heb ik goed gedaan, negen maanden lang. Alleen het opstaan om drie uur 's nachts, het laden van de "auto" (een VW van, zo'n echte hippie van maar toen nog niet hippie) en het sleuren met kilo's platte kaas werd mij wat te veel. Ook de geur die uit mijn haar en uit mijn kleren kwam, was niet bevorderlijk voor mijn sociaal leven. Ik begon dus weer de kranten uit te pluizen voor een andere job. Die vond ik algauw, dank zij mijn vlotte kennis van vier talen.

zaterdag 22 november 2008

Deel 1: Het Begin

CV VAN DAMPOORT

Ik ben tamelijk jong beginnen werken. Waarschijnlijk waren mijn ouders het beu om me thuis te zien, of ze hadden het geld nodig. In ieder geval, op 1 juli 1963 begon ik als hulpboekhouder in het tamelijk befaamde Bureau d'Expertise comptable et fiscale Charles Gielen. Dat was op de avenue de la Toison d'Or in Brussel.

Ik herinner me dat ik de eerste avond toen ik thuiskwam, in huilen uitbarstte omdat ik dacht dat ik de rest van mijn leven op die manier zou moeten doorbrengen.

Het bureau bevond zich op de derde of de vijfde verdieping en bestond eigenlijk uit een zeer groot en luxueus appartement met vier slaapkamers, een reusachtige living met terras en uitzicht op een mooie tuin, keuken, en het bureau zélf aan de kant van de Toison d'Or.
Het bureau bestond uit een klein halletje, een kantoor voor de twee bedienden (ik was daar één van) en een groot kantoor met zitkamer voor de baas, Charles Gielen.

Er bestonden toen nog geen computers en boekhoudmachines waren nog te nieuw voor dit kantoor. Dat betekent dat de boekhouding echt met de pen in boeken werd geschreven, grote, zware boeken. Er waren ook drie rekenmachines, één met zwengel waarbij je na ieder getal de zwengel omlaag moest trekken, één met honderd toetsen en één elektrisch. Dat laatste kwam er pas na maandenlang gezaag van mijn kant.

Charles had direct door dat ik supersnel kon typen en dus was ik algauw zijn persoonlijke assistent om rapporten voor zijn klanten te tikken, meestal in viervoud, met van dan vettig blauw carbonpapier tussen.

Toen ik het boekhouden kotsbeu was en Charles ook had gesnapt dat ik eigenlijk cijferblind was, begon een nieuwe stap in mijn carrière.

Begin mei 1962 mocht ik me melden als soldaat milicien bij het Belgisch Leger. Omdat ik zo slim was, mocht ik een opleiding tot onderofficier beginnen bij de Veldartillerieschool in Brasschaat. In de artillerie moet je namelijk goed zijn in meetkunde en driehoeksmeetkunde...

Het was een stralende dag toen ik in het station van Groot-Bijgaarden samen met een groepje andere jongelingen op de trein stapte die mij naar Brasschaat zou brengen. De hit die toen op de radio klonk was "Coeur Blessé" van die Engelse zangeres die in het Frans zong, Petula Clark dus. Groot was mijn verbazing tot bleek dat het leger over eigen treinen beschikte die mij van Antwerpen Centraal tot in de kazerne zelf brachten.

Er was daar in het begin veel geroep en getier en ik weet alleen nog dat ik drie broeken kreeg waar ik kon in wonen en dat mijn schoenen te klein waren. De broeken heb ik door mijn moeder laten aanpassen en de schoenen heb ik met een maat geruild.

Eigenlijk was die ganse opleiding een groot feest, want het was alle dagen stralend weer (van mei tot november!) en wij mochten alle dagen buiten soldaatje spelen met echte geweren, mitrailleurs, kanonnen, tanks, grote vrachtwagens, jeeps en echte vijanden (die van het andere bataljon). Sommigen mochten zelfs met vliegtuigjes spelen en parachute springen.

Het eten was er lekker en veel, de bedden te klein en onze status bij de Brasschaatse meisjes zeer hoog. We reden met onze SP's (self-propelled gun) die wel 30 ton zwaar waren, aan 60 per uur door het dorp en als we dan eens ter plaatse draaiden, spoten de kasseistenen meters ver. Dat vonden die meisjes tof (dachten wij toch...).

Tegen het einde van de opleiding liepen er echter twee dingen mis: het eindexamen en de attitude van de harde kern, waartoe ikzelf behoorde natuurlijk.

Het examen bestond uit een volledig ontplooide eenheid van 7 kanonnen met bemanning en daarachter een tros officieren met meetlatten en radio's. Ook vliegtuigen van het Lichte Vliegwezen deden mee, want we schoten met echte oorlogsmunitie.

Het toeval wilde dat ik commandant was van het "inschietstuk", dat is het kanon dat in het midden staat en als eerste vuurt. Als het schot raak was, moesten de andere kanonnen dezelfde instellingen gebruiken zodat ze allemaal raak schoten.

Door misverstanden tussen de hoogte- en zijdelingse richter, en tussen de controle-officier op mijn stuk, en tussen mezelf en de afvuurder, kwamen mijn bommen terecht waar ze niet moesten. Naar het schijnt lagen de mensen op de Bredabaan in de grachten verscholen. Ze dachten dat de oorlog was uitgebroken.

Enfin, daar kreeg ik een buis.

Om dat te vieren zijn we dan 's nachts op stap gegaan in de Brasschaatse cafés. Natuurlijk werden we gesnapt toen we thuiskwamen ruim na de toegestane 22 uur.

Dus kreeg ik mijn diploma en mijn graad niet. Terwijl alle vrienden dan naar hun echte eenheid in Duitsland vertrokken, kreeg ik een huis voor mij alleen op de kazerne. Dat was wel een van de eenzaamste wintermaanden die ik heb meegemaakt. Wel veel boeken gelezen. En plots kreeg ik opdracht om mijn boeltje te pakken en te verhuizen naar een kazerne in Kassel. Dat was in West-Duitsland (tegenwoordig Duitsland). De opdracht kwam 's morgens en de trein vertrok in de late namiddag in Brussel en al mijn ondergoed moest dringend gewassen worden. Er waren toen geen smartphones. Dus vroeg ik een telefoongesprek aan met mijn moeder, pakte mijn kitbag vol en maakte dat ik op weg was naar Groot-Bijgaarden. Mijn vader echter, vond dat geen goede organisatie, sprong in zijn Simca Aronde en reed naar Brasschaat. Zo kwam het dat ik mijn ouders niet zag en voor twee maand vertrok naar Kassel. Dat is een stad die toen dicht bij de "vijandelijke" grens was gelegen. De DVT (dagelijkse verlofgangerstrein) deed er héél lang over om daar te geraken. Dodelijk vermoeid stapte ik in een militaire bus en reed naar de kazerne. Pas toen iedereen een bed kreeg toegewezen en ik niet, stelde ik vast dat ik in de verkeerde kazerne was terechtgekomen. Met een verbluffende vriendelijkheid werd mij toch een bed voor één nacht toegewezen en 's anderendaags voerde een Jeep mij naar de goede kazerne. Ik was nu plots geen artillerist meer, maar een Jager te Paard. Mijn blauwe muts werd vervangen door een zwarte. Gelukkig moest ik hier geen soldaatje spelen, want zo'n infanterie eenheid is iets minder comfortabel dan een artillerie eenheid. Met mijn snelle vingers maakte ik hier carrière als dactylo bij de staf en algauw was ik de lieveling van mijn collega's (die moesten nu ganse dagen niks doen, ik tikte alles) en ook van mijn chefs omdat ik zo'n proper werk afleverde. Nog over mijn collega-dactylo's: sommigen hadden nog nooit een schrijfmachine van dicht gezien. In mijn CV mag enige gevechtservaring ook vermeld worden. Op een winterse nacht weerklonk rood alarm. Dat is heel erg. Wij kleedden ons snel en warm aan (de sneeuw lag een meter dik), holden naar onze voertuigen (voor de meesten waren dat tanks, vrachtwagens of jeeps, voor mij was het een Opel Commodore 6 cylinder - ik was dactylo van de baas). Ergens in een Kassels bos sloegen we kamp op, zetten onze tentjes recht en probeerden een dutje te doen. Het vroor -20 graden. Er werd geschoten en met granaten gegooid, en ieder incident moest ik met mijn schrijfmachine verslaan. Tot ze vastvroor. Ik weet niet meer wie er gewonnen heeft, maar het was gedenkwaardig.