zondag 29 april 2018

Wang

Ik zat aan mijn burootje in het Gentse filiaal van Nixdorf, toen er een Franstalige Italiaanse Waal me belde om te zeggen dat ze bij Wang nog een verkoper zochten om Vlaanderen eens onder handen te nemen. Mijn eerste reactie was met de mondhoeken omlaag: zo'n klein prutsfirmaatje! Acht mensen op een gehuurd gelijkvloers van een herenhuis in Anderlecht (of was het Schaarbeek?). Maar Aldo was heel overtuigend, dus daar ging ik dan en bezocht een badkamer (dat was de technische dienst), een keuken (dat was de verkoopsafdeling), een salon (daar zat de grote baas) en ze reden allemaal met een Mitsubishi break. Dat begon dus niet goed. Op een of andere manier konden ze mij toch overtuigen en vanaf dan zat ik op de roetsjbaan van Wang Belgium. Om te beginnen stopten ze mij een soort grote zware rekenmachine in de handen, "om eens te proberen". Ik begreep daar niks van. Vervolgens kreeg ik een klein teeveetje mee naar huis, dat ik met heel dikke kabels moest verbinden met een loodzware metalen kast. Als ik dat onder stroom zette, verscheen er een letter C in de linkerbovenhoek. Alles wat ik met het toetsenbord intikte, verscheen ook op dat televisiescherm, gevolgd door "Error - Unknown Command". Achteraf begreep ik dat ik een heuse minicomputer in handen had. Ik was daar heel trots op, want dat gaf een geweldige boost aan mijn status. Ik was nu een heuse pionier, iemand "die zijn volk leerde met computers werken". Aanvankelijk liep de verkoop moeizaam omdat ik niet goed wist wat aanvangen met die zware machines. Ik moest die ook overal meesleuren, wat mij algauw een gescheurde achterbank opleverde in mijn auto. Maar toen ik iemand ontmoette die verklaarde dat hij een software bureau had opgericht, viel mijn frank (toen nog géén Euro's!). Algauw had ik mij omgeschoold tot verkoper van software-toepassingen, met daaraan verbonden de hardware. Dus kon ik algauw in dezelfde vertrouwde routine vervallen als bij Nixdorf, en kon ik zelfs dezelfde klanten opzoeken met een veel beter product. Het kleine firmaatje groeide als kool, we verhuisden van het herenhuis naar de Louizalaan met 80 man en al snel kwamen er overal adressen bij omdat er steeds meer volk bijkwam. Meer en meer werden wij van entoesiaste amateurs omgeschoold naar professionele professionals en managers, we vlogen de wereld rond op cursus (alla, toch naar Massachusetts en omstreken), reden met grotere en snellere auto's en begonnen mooi geld te verdienen. Tijdens die steile klim moest ik zonodig op ski-vakantie, brak er op een spectaculaire manier een been en het was een jaar gedaan met verkopen.

maandag 16 februari 2009

Nixdorf Computer

Beste lezer van mijn curriculum, nu moet u eerst efkes dat stukje over Olympia teruglezen om nog te kunnen volgen! Ik werd daar dus geheadhunt door een computerfabriek en dat was Nixdorf Computer. Intussen is dat bedrijf ook allang ter ziele gegaan, wat dat precies was zal ik even uitleggen. In de tijd dat er nog geen computers waren, zocht iedereen naarstig naar manieren om terugkomende processen te automatiseren met machines. Die processen, die vond men vooral in de boekhouding. Dus maakte men boekhoudmachines. Die waren zwaar, duur, moeilijk te bedienen en ze konden niet veel. Met de uitvinding van de transistor kon dat nu elektronisch en dat ging een heel stuk vlotter. Die dingen noemde men dan computer. Ik heb al een traktaatje geschreven over de ponsband, nu eentje over de magneetstripkaart. Dat was een boekhoudsteekkaart met op de zijkant een magneetstrip, zo'n beetje zoals de huidige bankkaarten magneetstrips hebben. Boekhoudmachines konden dus die kaarten lezen en onthouden wat er op stond en op die manier kon er met veel creativiteit vanalles worden geautomatizeerd. Niet alleen boekhouding, maar ook productie, verkoop en zo. Dat bedrijf startte dus in België op in de chaussée de La Hulpe, in een splinternieuw kantoorgebouw, een van de eerste met landschapskantoren. Nu, dat kon mij niet veel schelen, want ik was daar toch nooit. Ik mocht de computers gaan verkopen in Oost- en West-Vlaanderen, en in een stukje van Brabant. Die machines kostten zo'n miljoen frank ofte 25.000 euro en ik verkocht er op mijn sloefen twee à drie per maand. Naast mijn vast loon, dat ik niet meer weet, kreeg ik 4% commissie en dat was altijd veel meer dan mijn vast loon. Ik dank Nixdorf nog altijd voor het financieren van mijn huis in Zellik. De 100.000 kilometer per jaar die ik nodig had om mijn omzet bij elkaar te krijgen, scheurde ik af in een Toyota Corolla Sprinter, en toen mijn tweede dochter geboren werd, met een Simca 1302 (daar konden meer kindjes in), een sjieke blauwe, zacht wiegende slee. Die kon niet echt tegen het werk dat ik deed (er waren toen géén snelheidsbeperkingen, nergens!) en ik heb hem snel moeten vervangen door een Ford Consul, een bruine met een lederen dak... Jullie denken dat ik grapjes maak, maar dat bestond toen allemaal. Maar een Ford, dat was ook niet voor dat zware snelle werk, dat werd toen een Ranger 2500 (Engelse versie van Opel Commodore), met zes-in-lijn motor. Die heeft het 200.000 km uitgehouden. Ik moet wel zeggen dat de Ford vlot een kinderkoets, een kinderstoel + een wiegje + twee volwassenen kon vervoeren, vaak nog ook met een hond erbij. Ik denk dat ik geluk had dat de economie toen booming was, dat er een nieuwe industrie aan het ontstaan was (de IT), dat de mensen die daarin werkten een status hadden als een chirurg of toch iets waar niemand zich iets kon bij voorstellen, en dat de lonen verticaal stegen. Maar wees gerust, mijn uitgavenpatroon kon dat goed volgen... Na een jaar of twee, werd er eerst een bijkantoor geopend in Antwerpen en vervolgens een in Gent, op het E3-plein, in het gebouw waar die film onlangs is gedraaid, "Aanrijding in Moskou". Ik mocht daar manager spelen, met twee hardware-technici en één software nerd die als hobby het verzamelen van margarine-doosjes had. Dat was toen ook iets nieuws! Ik was ook trots op Nicole, mijn secretaresse, die mooi Gents praatte, mooi rossig haar had en veel sproetjes op haar gezicht. Zij is later met een bloemenwinkel getrouwd. Het verkopen ging zo hard dat ik er een junior mocht bijnemen, een zoon uit een oud West-Vlaams ondernemersgeslacht, en toen die zijn opleiding had gedaan, ging hij bij zijn vader werken. Nixdorf was wel bezorgd over de kwaliteit van zijn werknemers en zo stuurden ze mij meerdere keren naar hun opleidingsinstituut in Pfungstadt. Daar leerde ik begot programmeren, analyses schrijven, die machines uit elkaar halen en terug in elkaar steken, bier met schnapps drinken, lekker Duits eten, uitgaan met maten... Wij zaten daar namelijk voor periodes van telkens drie weken en ik was pas getrouwd! Na vier jaar Nixdorf, kwam er een beetje de klad in. Er kwamen namelijk échte computers op de markt, met een scherm en met een disk en zo, onvoorstelbaar! Ik moest daartegen concurreren en begreep niet hoe ik keer op keer het onderspit moest delven. Gelukkig rinkelde op een avond de telefoon, met een stem uit het verleden. Een Franstalige ex-collega van bij Olympia vroeg me of ik geen zin had om opnieuw collega te worden in een piepklein Amerikaans bedrijf, dat van die computers maakte met een scherm en een disk. Ik was benieuwd!

donderdag 15 januari 2009

SunComfort

Suncomfort

Na de uitgeverij De Feniks ben ik niet direct bij Olympia gaan werken. Daar zat nog een klein jaar Suncomfort tussen. Helemaal vergeten. Vlug de pensioendienst verwittigen.

Mijn vader heeft me die job bezorgd, via een klant van hem die een hoge piet was bij De Standaard. Ik mocht mij gaan aanbieden bij de krant dus. Daar ontdekte ik dat het bedrijf eigenaar was van een touroperator met de welluidende naam Suncomfort. Het was de periode waarin het reizen naar het zuiden in de mode kwam, en er van dit soort organisaties tientallen uit de grond schoten. Suncomfort was gespecializeerd in Tenerife.

Suncomfort was gevestigd op het Barricadenplein in Brussel, ik denk in hetzelfde gebouw waar nu die Vlaamse partij in zit met vele namen, maar die begon als Volksunie. De patron was een ex-koloniaal met ADHD, een groot pillenslikker en waarschijnlijk een soort bruin gebrande avonturier.
Zijn naam was waarschijnlijk Dumortier. Ik zat ik een ploegje dat de verkoop van de reizen aan de reisbureaus regelde, en ik was verantwoordelijk voor de voorbereiding van de input "in de ordinator" (De Standaard-taal van toen). Dat kwam erop neer dat ik ieder reisdossier op een inputformulier in code moest invullen. Iemand anders maakte daar dan ponskaarten van, en een computer las die kaarten en deed wat er verder te doen was. Het was een kantoorjob en het enige leuke eraan was... de batterij telexen.

Die stonden allemaal tegen een muur te ratelen en waren verbonden met hotels en luchtvaartmaatschappijen over gans Europa. Het is één van die snertmachines die het einde van mijn carrière in de reisbusiness betekende. Gelukkig.

Op een dag werd er een nieuwe telex geleverd door de RTT (nu Belgacom). Dat ding werkte niet goed, want als er iemand aan de andere kant van Europa een bericht intikte, kwam dat helemaal onleesbaar bij ons toe. Na uren zwoegen en proberen ontdekte ik dat er iets fout was met het toetsenbord, waardoor je niet de letters op papier kreeg die je aansloeg. Enfin, er kon mee gecommuniceerd worden maar de vele meters papier en de urenlange internationale telefoonverbinding wogen zwaarder dan mijn uitleg... ik stond op straat (Waarschijnlijk zat er iets anders achter, want kort nadien werd het bedrijf opgedoekt).

Een weekje later begon ik dus bij Olympia.

donderdag 18 december 2008

Kantoormachines !

Deel 4: Kantoormachines !
Na het faillissement van de Uitgeverij de Feniks kende ik mijn eerste (en enige) periode van werkloosheid. Dat was in die tijd een echt avontuur: je moest je ergens gaan inschrijven en dan moest je hoogstpersoonlijk iedere dag (iedere dag!) een stempel gaan halen op het gemeentehuis.

Daar stond ik dan, met mijn nette pak en das, tussen een zwerm duidelijke werklozen, om een stempeltje te halen. Ik heb er maar één gehaald, dat wou ik niet meer meemaken.
Ondertussen was ik ook nog getrouwd en verhuisd, maar dat is voor een biografie, niet voor mijn cv.

Gelukkig kwam na een week mijn moeder weeral aandraven met een uitgeknipte krantenadvertentie. Deze keer was de advertentie een tikkeltje groter, maar wel nog klein genoeg om er over te kijken. Wat ik dus had gedaan. Het ging om een firma uit de gemeente, die verkopers zocht voor schrijfmachines. Waarschijnljk moet ik aan de leden van de huidige generatie uitleggen wat schrijfmachines zijn?

Welnu, dat waren machines die er uitzagen als een laptop, maar in plaats van een scherm hadden ze een spleet met een rol waar je papier kon instoppen. Als je dan op de toetsen sloeg (niet duwde, sloeg), dan kwamen die letters op het papier terecht via een inktlint. Je mocht geen fouten tikken, want er was geen correctietoets.

Het bedrijf waar ik na mijn telefonische sollicitatie terechtkwam, was Olympia Büromaschinen GmbH, in een nagelnieuw modern gebouw langs de snelweg naar de kust (toen E5 genoemd, nu E40), in Groot-Bijgaarden. Ik kwam terecht in een nieuwe afdeling, die was opgericht door de aankoop van een kleiner bedrijf, Eichner Typer genoemd. Daardoor zat ik zonder het te weten in de aanloop naar de huidige IT-wereld.

Eichner Typers waren schrijfmachines die ingebouwd zaten in een lelijk log meubel, en die gekoppeld waren aan een ponsbandponser en dito lezer. Als de huidige generatie niet weet waarover het gaat, moeten ze die woorden maar googlen of wikipedia-en. Als je dus met die schrijfmachine een tekst tikte, werd die tegelijkertijd op de ponsband geponsd waardoor je die later volautomatisch zoveel keren kon laten aftikken als je wou. De voorloper van de tekstverwerker, quoi.

En dat mocht ik verkopen. De prijs van die machines bedroeg ongeveer de prijs van een zescilinder luxe-auto met automatische versnellingsbak in die tijd.

Tot mijn grote vreugde kreeg ik een hele grote sector toegewezen: Oost- en West-Vlaanderen en Limburg. Ik had toen pas een mooi autootje gekocht, een coupé Toyota Corolla Sprinter, waarmee ik op één jaar tijd honderdduizend kilometer bij elkaar reed.

De verkoop ging wondergoed, zodat ik in mezelf een nieuw talent ontdekte, nl. dat van verkoper.
Dankzij mijn drie collega's en vooral dankzij S., ontdekte ik de wondere wereld van commissies, bonussen, verkopen, prospecteren, goed overkomen, overtuigen. Algauw had ik mij de gewenste attitudes eigen gemaakt. Een dag in de week brieven schrijven dat mijn vingers er blauw van zagen, een dag telefoneren dat mijn oor er blauw van zag... O ja, dat telefoneren, dat ging zo: aangezien al mijn telefoontjes naar de provincie waren, en zoiets in die tijd veel duurder was dan in de eigen zone, moest ik ieder telefoontje aanvragen aan de telefoniste. Ik moest haar dan het nummer en het doel van mijn gesprek doorgeven. Ik deed zo'n zestig telefoontjes per dag. Wegens mijn grote sector was ik de enige met een eigen telefoon op mijn desk.

Dan reed ik ter plaatse (heel weinig snelwegen in die tijd, geen gps), dat was pret. Ik dweilde gans Vlaanderen af tot in de kleinste stadjes om mijn wondermachines te verkopen aan notarissen en gerechtsdeurwaarders. Soms gebeurde het dat ik 's morgens in Ieper zat, 's middags in Hasselt en 's avonds in Lendelede, om dan terug te keren naar Groot-Bijgaarden. Gelukkig was ik een fan van autorijden en waren er toen geen snelheidsbeperkingen.

Eén keer per week gingen we met de collega's lunchen in een bistrot in de passage van het Gemeentekrediet, dat nu Dexia heet. De passage heet nog altijd Passage 44, denk ik. Daar at ik altijd een kotelet Cross & Blackwell met frietjes, heel lekker. Eén keer heb ik zo'n kotelet over mijn nette pak en das en hemd en schoenen gekregen en sindsdien weet ik dat pickles heel lelijk vlekken maken.

Mijn collega S., die veel slimmer was dan ik, had het zo gearrangeerd dat die bewuste bistrot zowat het vrijdagse referentiepunt werd van iedereen die rond Brussel werkte in de verkoop van die rare machines. Ook onze grootste concurrent kwam daar, de mannen van Friden Singer. Allemaal reuzenfirma's die nu dood zijn. Maar wat ik eigenlijk wou zeggen, daar werd behoorlijk wat onder elkaar gesjacherd, ik heb daar dus veel geleerd.

Drie drukke jaren heb ik met veel goesting bij Olympia gewerkt, interessante, toekomstgerichte producten, jonge, ambitieuze en gedreven chefs en directies, veel opleidingen en uitstappen naar Duitsland, ook jaarlijks naar de Hannover Messe en daar gebeurde het.

Terwijl ik druk bezig was met het overhalen van notarissen, werden mijn Eichner Typers ook nog voor andere dingen gebruikt. Dat merkte ik toen één van de collega's wegging en ik zijn sector mocht overnemen: Brussel. Alle notarissen waren daar al voorzien van dergelijk gerief, maar de banken maakten gretig gebruik van onze automatische schrijfmachines om hun input voor hun ordinatoren (nu heet dat: computers) voor te bereiden.

Die konden nl. ook ponsbanden lezen. Later koppelden wij ook nog ponskaarten aan onze Eichners. En voor ik het wist, zat ik te onderhandelen met EDP-managers (electronic data processing). Die mensen beschikten over reusachtig budgetten, die ze gul besteedden aan hardware van IBM en aan ons, zodat ik op een, twee, drie een topverkoper was. En dus in het vizier kwam van headhunters.

Op zo'n Messe werd ik door zo'n hunter aangesproken. Wat die man mij beloofde, was te mooi om waar te zijn. Dus overlegde ik met S., die zeer geïnteresseerd was, en die met mij samen een afspraak maakte. Je ziet, S. was veel slimmer dan ik. Toch werd alleen ikzelf aangeworven, omdat S. Franstalig was en dus geen Duits en geen Nederlands kende.

Voilà, vanaf nu was ik een dus een computerverkoper! In 1973!

vrijdag 5 december 2008

Deel 3: De three-piece suit periode

Eigenlijk was het mijn moeder die mij uit mijn kaasboer-lijden verloste. Op een middag stopte ze mij een klein stukje krant in de handen, met daarop een werkaanbieding voor redactie-medewerker. Wow! Redacteur! Was ik daarvoor niet geboren? Was ik niet altijd de eerste voor opstel op college? Was ik niet de uitgever en hoofdredacteur + drukker van "Tram 7", het beroemde soldatenblad uit Groot-Bijgaarden? Dus ik op weg naar de Uitgeverij De Feniks op de Brugmannlaan in Brussel. Ik belde aan bij een groot herenhuis uit de jaren 1900. De bel was ook uit die tijd en klonk statig. De deur werd opengezwaaid door een jonge vrouw met ongelooflijke borsten (ik was toen nog niet veel gewend). Langs een brede, betegelde gang kwam ik terecht in de middenste van een reeks drie grote, in elkaar doorlopende kamers, zoals ze dat vroeger bouwden. In de achterste kamer stonden vier bureautafels tegen elkaar geschoven (merk Desoer, Liège!), waaraan in een indrukwekkende stilte vier mannen over grote stapels papier zaten gebogen. In de middelste kamer waren twee bureau's, één ervan was van M-L (die met de boezem), aan de andere zat een nogal schutterig meisje met blauwe ogen. Ze was wel mooi, maar wist dat zelf nog niet. En in de voorste kamer, het salon dus, zat de baas. Deze kamer was indrukwekkend, met hoog marmeren schouwgedoe, mooi groot donker houten bureau met leren stoelen er omheen, smaakvolle hout-en-glas boekenkast, enfin ik heb daar niet zo naar de meubels gekeken, maar naar de baas. Dat was een brede man van tussen de 40 en 50, met veel, golvend grijs haar, priemende, olijke zwarte ogen en een tenorstem met ervaring. Het viel helemaal niet op dat hij anderhalve kop kleiner was dan ik. Wat er precies allemaal besproken werd ben ik vergeten, alleen werd er de nadruk op gelegd dat ik, als 'arbeider', de guts had om voor zo'n functie te solliciteren. Na een paar testjes in drie talen werd ik aan het personeelsbestand toegevoegd voor een salaris van 10.000 frank per maand (250€). Ik was content, mijn moeder fier en mijn vader opgelucht en ik kocht mijn eerste auto, een Simca Aronde met vier versnellingen en 80.000 km op de teller, voor 3.500 frank. Het werk was zeer interessant. De uitgeverij produceerde een biografisch naslagwerk van levende Europese prominenten. Ze stuurden eerst een vragenlijst naar mensen die prominent waren en op basis daarvan werd een korte biografische notitie gemaakt, in het Frans. De vragenlijsten kwamen terug in alle mogelijke talen, zelfs Fins, Turks en Hongaars. Die werden door vertalers naar het Frans gezet en wij, redacteurs, moesten dat nalezen en corrigeren. Ik heb daar ongelooflijk goed Frans geleerd, het reilen en zeilen van uitgeverijen en drukkerijen, direct marketing avant la lettre, management, omgang met grote ego's en met vrouwen. Het was een slim idee van de baas om deze Who's Who in Europe te maken. Het boek was peperduur (3.000 frank, jaren 60), de prominenten werden er gratis in opgenomen en kregen de kans om het vooraf te bestellen en te betalen. Meer dan tien procent van de 35000 prominenten gingen daarop in, zodat het boek al winst maakte nog voor het gedrukt werd. Door het grote succes werd het huis algauw te klein en werd er verhuisd naar de Avenue du Roi in Vorst. Dat was ook een oud herenhuis, maar veel groter. Op die paar jaar tijd had ik mijn derde auto en was ook getrouwd, maar dat hoort niet in het cv thuis. Mijn salaris was verdubbeld. Een van de redacteuren die daar al werkte voor ik er was, maar die intussen zijn legerdienst was gaan doen, kwam terug en was van plan hoofdredacteur te worden. Helaas voor hem, was ik beter... Hij werd wel hoofdredacteur, maar ik werd 'directeur redactie'. Dat kon hij moeilijk verkroppen en ging weg. Zo was ik na korte tijd hoofdredacteur-directeur redactie. Ik zwaaide de scepter over een viertal meisjes die de 35000 prominenten geklasseerd moesten houden (geen computers in die tijd) en over vijf redacteurs. Eén ervan, die er van uit ging dat hij beter was dan ik (hij was Franstalig, ouder én beter, maar traaaaag), heb ik moeten ontslaan omdat hij met koffie naar mij gooide en dat was mijn eerste kennismaking met de andere kant van het manager zijn. Dankzij de introductie van een extra marketing-idee van mijzelf, zwol de verkoop zodanig aan dat de baas een beetje naast zijn schoenen ging lopen. Hij startte een tweede boek op, dat Nobilis zou heten en stambomen van hedendaagse adellijke families zou publiceren. Helaas hebben die adellijke families wel grote namen, maar niet zo'n grote budgetten als prominenten in de Who's Who. En daardoor kwamen er gevaarlijke gaten in het budget, die uiteindelijk tot het faillissement van de uitgeverij hebben geleid. Mijn laatste les was daar ook: let op de cijfertjes. En toen de deurwaarder de inventaris kwam opnemen, begon ik opnieuw in de kranten te kijken.

dinsdag 25 november 2008

Deel 2: Een stap vooruit

Na mijn legerdienst ben ik toch zo slim geweest om veertien dagen vakantie te nemen om eens goed te bekomen. Het boekhoudkantoor waar ik werkte wou mij graag terughebben, maar dat zag ik niet zitten. Ook niet toen ze het loon wilden verdubbelen.

Via een kennis van mijn vader kwam ik in Antwerpen terecht, in de Boerentoren. Ik werkte daar voor twee firma's, de namen zijn of waren Somapi en Sobepic.

Somapi deed iets in de invoer van grondstoffen voor verven, latex denk ik, en Sobepic kocht en verkocht natuurrubber terwijl die nog op schepen over de wereldzeeën rondvaarde. Klinkt spannend, maar als boekhouder merkte ik daar niet veel van.

Deze job was wél een stap vooruit in de wereld. Ten eerste werd ik nu goed betaald. Ten tweede had ik nog jonge collega's, zo'n tiental, en ten derde had ik een reusachtig bureau voor mij alleen, stijl jaren 1930. Mijn directe chef heette Georges Best en van hem heb ik geleerd dat je naar de kapper moet gaan tijdens de kantooruren omdat je haar ook tijdens die kantooruren groeit. Mijn vlotheid in het Engels stamt ook uit die periode, want mijn baas was een volbloed Brit.

Helaas ontdekte ik na een paar maand dat ze op de school gelijk hadden toen ze me maar 50% van de punten gaven op het vak boekhouden. Ik raakte namelijk volslagen in de war door al die cijfers. Dit was ook nog voor het computertijdperk begon, en deze firma's gebruikten de doorschrijfboekhouding. Dat is een systeem met aluminium klemborden waarop grootboek, journalen en rekeningen op een bepaalde plaats worden vastgeklemd zodat je iedere post maar één keer moet schrijven en door middel van carbonpapier op de juiste plaats komt in alle boeken.

Toen ik merkte dat zij dat ook zouden merken, ben ik moedig rechtgestaan en gezegd dat dit niet mijn ding was en heb mijn ontslag gegeven. Dat was zo'n klein jaar na mijn indienst treding. Het ontslag ging gepaard met een reusachtig bureaufeest met veel drank en iedereen zo zat als een Schot, vooral de Brit. Na veel drank en verrassend veel en diepgaand gekus van de vrouwelijke collega's stapte ik op, op zoek naar iets dat beter bij mij paste. Deze keer liet ik mijn vader niet zoeken, ik zocht zelf, en hoe!

In de krant stond een grote advertentie van de NV Jacky en daarin zochten ze verkopers voor hun producten. Het enige wat ik in die advertentie goed las, was dat de verkopers een auto van de firma kregen. Ik solliciteerde dus en werd aangenomen. Dit werd een hele ervaring. Hier leerde ik dat je een advertentie altijd goed moet lezen, van helemaal vanboven tot helemaal vanonder.

De job heb ik goed gedaan, negen maanden lang. Alleen het opstaan om drie uur 's nachts, het laden van de "auto" (een VW van, zo'n echte hippie van maar toen nog niet hippie) en het sleuren met kilo's platte kaas werd mij wat te veel. Ook de geur die uit mijn haar en uit mijn kleren kwam, was niet bevorderlijk voor mijn sociaal leven. Ik begon dus weer de kranten uit te pluizen voor een andere job. Die vond ik algauw, dank zij mijn vlotte kennis van vier talen.